Op 10 juli 2025 oordeelde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (het “EHRM”) in de zaak Wulffaert & Wulffaert Beheer NV t. België dat België artikel 7 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (het “EVRM”) heeft geschonden. Het Hof stelde vast dat de nationale rechter heeft nagelaten het principe van de toepassing van de minst strenge strafwet met terugwerkende kracht na te leven bij de beoordeling van stedenbouwkundige inbreuken.
De feiten betroffen stedenbouwkundige handelingen die op het moment van uitvoering vergunningsplichtig waren, maar die ten tijde van de veroordeling vrijgesteld waren ingevolge een gewijzigd Vrijstellingsbesluit. De rechter paste toch het oude, strengere Vrijstellingsbesluit toe, in lijn met het standpunt van het Hof van Cassatie*). Daarin oordeelde het Hof dat aanpassingen aan het Vrijstellingsbesluit niet leiden tot de toepassing van de mildere strafwet zolang de onderliggende wet ongewijzigd blijft.
Het EHRM komt tot een andere conclusie en bevestigt dat ook reglementaire normen, zoals uitvoeringsbesluiten, onder het begrip ‘wet’ in de zin van artikel 7 EVRM vallen. Bijgevolg moet de mildere strafwet die in werking is ten tijde van de veroordeling retroactief worden toegepast, ook al is deze vervat in een uitvoeringsbesluit.
Deze uitspraak is bijzonder relevant in het licht van de recente uitbreiding van het Vrijstellingsbesluit zoals goedgekeurd door de Vlaamse Regering bij besluit van 4 juli 2025. Dat Vrijstellingsbesluit stelt onder meer gevelwijzigingen zonder volumewijziging en binnenverbouwingen in de toekomst vrij van vergunning.
Concreet betekent dit dat handelingen die in het verleden zonder vergunning werden uitgevoerd maar thans vrijgesteld zijn, door dit arrest niet langer strafbaar zijn. De rechter is ook in het kader van het Vrijstellingsbesluit verplicht om de minst strenge versie met terugwerkende kracht toe te passen.
*in het arrest van 7 juni 2016 (P.15.0135.N)